Independent scholar, cat addict, tattoo lover

Floor schrijft

26 maart was het, na vele weken van intensief regelwerk, verwachtingsvolle spanning en voorpret, de beurt aan allen die hun zin in onderzoek de vrije teugel laten. Ik kijk terug op een geslaagd congres en met mij, gelet op de enthousiaste en positieve reacties, velen. De entree in de bibliotheek van VDO Opleiding en Advies van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen zette bij velen de toon en de sfeer was een aantrekkelijk product van het enthousiasme van de deelnemers en die adembenemende ruimte.

The crisis of representation is felt in both social sciences and democracy. I describe the main features of this crisis and sketch the outlines of a possible way out. Starting from an optimistic viewpoint on what social sciences might accomplish once evolved to a next level, I present a scale for social research that facilitates new ideas about democracy and discuss the notion of ‘public’ as a collection of people that can be identified after an event, because they share common experiences during the event. These experiences are expressed in narratives.

Onderzoek doen naar buitenpromovendi is leuk. Ik wil hier nog niet te veel vertellen over de resultaten – die presenteer ik op 26 maart – maar een klein tipje van de sluier wil ik wel vast lichten. Vooraleerst: wat hen bindt is de zin in onderzoek. Dat kan ook natuurlijk ook niet anders. Velen doen dat graag in verband met een universiteit, maar niet zonder de praktijk te verlaten. Zoals zij nu onderzoek en praktijk combineren, zo hopen zij dat na het “hora est!” ook te blijven doen. Dat brengt me trouwens bij een terzijde.

De straat is in de ogen van menig beleidsmaker steeds vaker een sociaal probleem. Al dan niet in samenspraak met burgers stellen overheden gedragsregels of stadsetiquetten op, die zij dikwijls kracht bij zetten met zerotolerancebeleid, extra toezicht en camerabewaking. Burgers worden aangemoedigd elkaar op hun gedrag aan te spreken. Het inschakelen van burgers bij het tot stand brengen van gewenst gedrag op straat kunnen we opvatten als een op het officiële beleid aanvullende strategie, namelijk burgers zichzelf te laten controleren aan de hand van dominante culturele waarden.

2 december van het afgelopen jaar was het dan zo ver: na een voorbereiding op internet kwamen De Vrienden bijeen om als wetenschappers, studenten, ondernemers, bestuurders, politici en andere stakeholders de dialoog aan te gaan en zo wetenschap op de agenda te zetten. Ik heb me in de discussies op internet gemengd en gepoogd om een lans te breken voor de stelling dat wetenschappers maatschappelijke actoren zijn, dat kennisproductie dus een maatschappelijk verschijnsel is en dat het onderzoekend vermogen van een samenleving niet beperkt blijft tot universiteiten en andere kennisinstituten.

Co-creatie van kennis, daar schreef ik in het vorige redactioneel over als datgene waar [campus]OrléoN voor staat. Het was dan ook met grote vreugde dat ik vernam dat Elinor Ostrom dit jaar de Nobelprijs voor de economie in ontvangst mag gaan nemen. Waarom is dat zo vreugdevol? Omdat haar werk de basis legt onder het slechten van muren tussen wetenschap en samenleving – zo die muren er al zijn en het omhalen ervan niet eigenlijk louter een kwestie van het opheffen van een uitreisverbod zou betreffen.

Als puntje bij paaltje komt, dan doen we maar wat en daar geven we achteraf betekenissen en bedoelingen aan. We zien dat iets blijkbaar werkt, dus daar gaan we mee door (recursieve processen) en dat iets anders toch niet werkt, dus daar stoppen we dan mee (selecties); maar we voelen ons tegelijkertijd redelijk machteloos, omdat we in wezen niet kunnen weten wat het effect van ons handelen is. Vooral wanneer dingen gebeuren die we toch echt niet zo bedoeld hadden.

Afgelopen vrijdag was ik weer eens bij mijn oude alma mater, tegenwoordig de Radboud Universiteit. Er was een afscheidscongres van Piet Verschuren met als thema praktijkgerichte wetenschap. Interessant was de bijdrage van Hans Radder, die inging op wetenschap als praktijk. Hij verwees naar de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van de VSNU. Kort gezegd gaat het om de principes zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, controleerbaarheid, onpartijdigheid en onafhankelijkheid. Vreemd genoeg gaat deze code over de individuele wetenschapsbeoefenaar en niet over het universitair bestuur.

Net als de ‘kenniseconomie’ is het begrip ‘kennissamenleving’ eerder een wenkend perspectief dan een algemene realiteit. We hebben er ideeën bij, de overheid doet er iets aan, maar het is nog geen structuur. De meeste structuurveranderingen beginnen bij mensen. Wat kunnen individuele adviseurs en interim-managers daar, met bijvoorbeeld een promotieonderzoek, aan bijdragen? Stimuleren bureaus medewerkers om te promoveren?

Volgens de aanhef van vele artikelen en boeken uit de organisatieadvieswereld leven wij al langer dan tien jaar in turbulente, snel veranderende tijden. Deze traditionele aanhef lijkt eindelijk te worden bewaarheid: het is turbulent en alles verandert snel. Tijd om te inventariseren of dat ook voor het opleidingenlandschap voor interimmers en consultants geldt. Is er aanbod dat inspeelt op de huidige situatie en hen toerust om onze organisaties daar weer uit te leiden?

Met de creatieve industrie als sleutelgebied van het Innovatieplatform en als programma van het ministerie van Economische Zaken wil de overheid de economische potentie van cultuur en creativiteit versterken door het creatieve vermogen van het Nederlandse bedrijfsleven een impuls te geven. Naast imago is economie dus van belang. De overheid meet zichzelf daarbij een voortrekkersrol aan. De veronderstelling is dat door de globalisering alle steden, regio’s en staten op elkaar gaan lijken en dat deze zich dus moeten zien te onderscheiden van elkaar.

“Schoon, heel en veilig” wordt als merklap over de Nederlandse openbare ruimte gedrapeerd. Wat betekent dit voor de toegankelijkheid van die ruimte? Stevenen wij af op een dictatoriale monocultuur op straat? Of hervinden we sociale lenigheid?

Lees verder

Basten (2008). Zero versus Maximum Tolerance. Agora. Tijdschrift voor sociaal-ruimtelijke vraagstukken, jrg 24 nr 4 (34-37).

 

Waarom hij hier is, vraag ik mijn medecursist. Hij grinnekt. Vorig jaar was hij bij een keynote van Dave Snowden. Dave kwam binnen, bekeek het programma, gebruikte het vervolgens als indeling van zijn toespraak: “Spiral Dynamics ... and why it’s useless. NLP … and why it’s rubbish.” Ik moet lachen. “So I thought”, vervolgt hij, “now that’s a guy I want to learn more from.” Welkom op de accreditatiecursus van Cognitive Edge.

Als je aan buitenlanders vraagt waar ze aan denken bij Nieuw-Zeeland, dan is de top-3: All Blacks, The Lord of the Rings en Queenstown. Dat is althans de ervaring van Gordon Shaw, adviseur op het gebied van duurzaamheid, een thema dat bij Nieuw-Zeelanders gemengde gevoelens oproept. Bedrijven zijn op weg naar duurzaamheid, de meeste aarzelend, een paar achterom kijkend om te zien waar de rest blijft.

Volgens OC&W maken buitenpromovendi 65 procent van het totale aantal promoties uit. Wat beweegt iemand om nog eens aan een werkweek van tachtig uur te beginnen? De kloof tussen praktijk en reflectie dichten, zegt de een. Toegang tot de wetenschap, zegt de ander. ‘En natuurlijk is de doctorstitel ook onderscheidend.’

4D-onderzoek is onderzoek vanuit een middelpunt. De onderzoeker creëert een eigen, driedimensionaal universum op basis van netwerkprincipes door als initiatief in het centrum te gaan staan, ingrediënten aan te trekken en deze in tussenliggende ruimtes te ordenen. Het onderzoek is interactief: door de onderzoeker verandert het universum en door het aldus nieuw ontstane universum verandert de onderzoeker. De factor tijd (de vierde dimensie) is dus essentieel.

One of the major challenges in negotiating cross-culturally is to establish open and constructive discourse and develop relationships based on mutual trust and commitment that value but transcend social and cultural differences. To optimize this process, the negotiating parties in the merger must collaborate and establish an open relationship in which mutual understanding, trust, and learning prevail.

What happens if we look at the naked organization, without its paraphernalia such as logos, buildings and technologies? If we look at organizations as if they were 'just a bunch of people'? Concepts such as aesthetic tribes (Maffesoli), bubbles and globes (Sloterdijk), the scapegoat (Girard) and the homo sacer (Agamben), antisemitism (Bauman) and the silent majorities (Baudrillard) serve as inspiration for interpretive frameworks to look under the organizational garments.

Eind 2005 hield de International Leadership Association (ILA) in Amsterdam voor het eerst  een conferentie in Europa. Julien Haffmans en Floor Basten gingen er naartoe en onderzochten de veronderstellingen over leiderschap die ten grondslag liggen aan opleidingen tot leiderschap. Want, zo rijk als het ILA in het congresprogramma was aan adjectieven voor leiderschap, zo spaarzaam was het in definities daarvan. Die spaarzaamheid leidde tot twee vragen: 1. wat zijn de impliciete, onbesproken definities en 2. welke modellen zijn in opkomst?

Een opstel over open innovatie wordt snel, als we niet oppassen, een verhaal met veel open deuren. Weten we immers niet al lang dat twee meer weten dan één, dat een gewaarschuwd mens voor twee telt en dat een ongeluk nooit alleen komt? Sloterdijk schrijft in Sferen dat de principiële grondstof van ons bestaan de dyade is, elders beschreef ik het zelf als de minimale-twee-heid. En daar ligt dan ook volgens mij de kern van open innovatie: de ontworsteling aan het idee van individualiteit.

Pagina's