Independent scholar, cat addict, tattoo lover

Vorig jaar heb ik wat minder geschreven, doordat ik me meer met mijn schrijven bezig heb gehouden. Dat klinkt wat tegenstrijdig, maar is het niet als je bedenkt dat het schrijven zelf en het nadenken daarover twee verschillende activiteiten zijn. Maar ook weer niet helemaal, want beide zijn reflexieve processen in gedachtevorming. En daar heb ik dus afgelopen jaar aandacht aan besteed: het traceren van mijn gedachten, van geboorte tot verscheiden. 2024 was het jaar van mijn dagboeken.

Nu is het niet mijn intentie een samenvatting te geven van acht jaar dagboeken. Ik voel geen nood mijn intieme leven hier te delen noch vermoed ik dat iemand – toch een tipje dan – iets heeft aan die overwegend chaotische roerselen. Liever gebruik ik deze plek om een paar observaties te verbinden aan een advies dat we aan alle onderzoekers geven: schrijf, schrijf, en blijf vooral schrijven! Veel meer dan een rapportage achteraf is het schrijven zelf immers een methode om tot nieuwe gedachten te komen.

Het interessante van dagboeken is dat je er op een moment in schrijft. Dat moment is als een raam, je weet ongeveer nog wat je eerder schreef en werpt allicht een blik vooruit, maar het geheel overzien, zoals je beter kunt als je je dagboeken terugleest, is niet aan de orde. Het stukje dat je schrijft krijgt eigenlijk pas later een context, die aan het geschrevene een andere, misschien betere betekenis geeft dan je op het schrijfmoment zelf kende. Je gaat losse gedachtendraden herkennen als wat zich aan het vormen is tot een patroon, een nieuw idee of een nieuw concept. Tijdens het schrijven zelf weet je nog niet wat dat idee gaat worden, daar is geen bouwtekening voor. Je kunt dus gebruikmaken van wat ook wel 20-20 hindsight heet: achteraf zie je alles scherper door de kennis die je nu hebt van het resultaat waar je toen, toen je schreef, naartoe aan het werken was.

Het is fascinerend hoeveel tijd er kan verstrijken tussen gedachtenmomenten. Bijvoorbeeld: ik las iets in 2020 en dat is dan blijven sluimeren tot ik afgelopen tweede kerstdag in de trein van Venlo naar huis kom op het woord dat ik daar destijds bij zocht. Dierennijd: de jaloezie die mensen ervaren als ze naar dieren kijken en de sloopwoede die daarbij in hen opwelt. Citaat in kwestie: “Kijk maar, klein prachtig glanzend vogeltje, dartelend rond de bloemen, schijnbaar zo vrij en veraf: kijk maar. Nu lig je in mijn hand; nu werp ik je naar de honden.” Het is van Jan Warndorff en komt uit zijn boek Geen idee: filosofie van het boerenverstand (Lemniscaat, 2017; p. 163). Dierennijd dus, een woord dat nog niet bestond om dit verschijnsel mee te duiden, zodat het verder onderzoekbaar wordt. En daar kan ik dan vier jaar over doen (waarin ik natuurlijk ook andere dingen gedaan heb).

Ook interessant verschijnsel: eenzelfde gedachte startte op verschillende momenten gewoon opnieuw, en voelde destijds steeds als een fris inzicht aan. En gaandeweg de tussenpozen zag ik al teruglezend die fris aandoende gedachte zich na de verrassende pop-up gemakkelijker schrijvenderwijs verder ontrollen tot een volwassener idee. Het is dus geenszins, althans voor mij niet, zo dat ik interessante ideeën kan afdwingen door er eens met creativiteitstechnieken omringd en ondersteund voor te gaan zitten. Dan kom ik ook wel ergens, maar voor de voor mij echt interessante ideeën heb ik rijpingstijd nodig. Eigenlijk voelt het wel een beetje of het idee zichzelf oefent in het tevoorschijn komen. Rijppingstijd dus, en een voortdurende aansluiting op de gisting van het leven zelf.

Om de levensweg van een idee te reconstrueren helpen dus die uitgestrekte schrijflandschappen. Bijvoorbeeld: ik ken het acroniem TINA van de opkomst van de neoliberale politiek in de jaren 70. TINA staat voor There Is No Alternative, het is een strategie om op ontologisch niveau te ontkennen dat de menselijke samenleving ook anders kan. Thatcher hield zelfs vol dat er überhaupt geen samenleving was, alleen mannen en vrouwen en hun families; en die kijken alleen naar zichzelf, wat een vorm van narcisme is. Toch weet iedereen wel beter, dus hoe kwam zij weg met dit soort onverbiddelijkheden? Afijn, dit soort raadsels lees ik terug en mede daardoor komen ze weer in mijn aandacht. Recent las ik Narcisme van Isolde Charim (de vertaling door Huub Stegeman verscheen in 2024 bij Athenaeum), die het neoliberale subject juist niet in verband brengt met narcisme. Voor haar geldt de tegenstelling tussen boven-ik en ideaal-ik. Ook weer een ontkenning, nu van een derde, vierde, Nde alternatief, en dus net zo onverbiddelijk als Thatcher en haar TINA. Daarover schrijvend in mijn dagboek kwam ik uit op het nieuwe acroniem TABTA: There Are But Two Alternatives. Leuke filosofische vondst, vond ik. Geen tegenstelling (TINA) kan alleen overtuigen door een tegenstelling (TABTA) te presenteren en er daar dan ééntje van te ontkennen (waardoor je weer op TINA uitkomt). Eigenlijk zijn ze in de basis dus hetzelfde.

Maar goed, lezend over narcisme begreep ik ook mijn schroom om dit jaar iets te publiceren; er wordt al zo veel over ons uitgestort, daar hoef ik niet altijd meer met mijn spinsels tussen te hangen. En toch, er begon door mijn schrijfsels te lezen ook wel weer wat te kriebelen. Het schrijven zelf, dat levert dus altijd wel wat op – en soms ook gewoon het plezier van het schrijven, zoals ik met dit blogje weer voelde :-) En bovendien: de TABTA van Charim betreft alleen de motieven van vertellers, hetzij gehoorzaamheid (boven-ik) hetzij narcisme (ideaal-ik), en gaat dus voorbij aan de mogelijkheid dat er dingen zijn die verteld willen of moeten worden. Wie in deze discursieve TABTA-val stapt, laat zich wellicht de mond snoeren over wat onbeschroomd gezegd dient te worden. Bedenk ik me nu, zo tijdens het schrijven.

Goed, mocht je mijn blogs van mei en september dus gemist hebben, dan klopt dat; ik was dit jaar even in gedachten verzonken. Hopelijk heb ik het met dierennijd en TABTA weer een beetje goed kunnen maken.

 

Lees deze en andere blogs terug op de website van Expertisecentrum Buitenpromoveren.

Categorie: