Independent scholar, cat addict, tattoo lover

“De beste plannen komen van onderop” was de samenvattende kop boven het interview met Jim Diers, voormalig directeur van het Seattle Department of Neighborhoods en tegenwoordig rondreizend met zijn optimistische filosofie (De Volkskant, 25 maart*). Het interview* biedt aanknopingspunten om een aantal opkomende trends uit te lichten die, als je ze samenpakt, zicht bieden op een sociale horizon die verder ligt dan de voorbeelden die Diers aanhaalt. Daar wil ik hier bij stilstaan, omdat ze gebundeld voor meer momentum kunnen zorgen.

De eerste trend is het plaatsen van hedendaagse maatschappelijke bewegingen in een historisch perspectief. Dat besef was een tijdje weg; een term als “burgerschap 3.0” suggereert dat burgerschapsontwikkeling ontstond doordat Balkende de samenleving opriep  mee te gaan doen en daarmee – zoals we met de kennis van nu zeggen – burgerschap 1.0 introduceerde. Daarvoor was er natuurlijk al behoorlijk wat burgerschap in Nederland, en ook in het thuisland van Diers, getuige de klassieker The death and life of great American cities van Jane Jacobs uit 1961. (En ja, er werd ook hartstochtelijk vergaderd. Sommige mensen raken daar niet van gedemotiveerd; laten we hen niet vergeten in onze doe-democratie.)

De tweede trend is dat overheden en burgers steeds meer gaan samenwerken. Waren ze eerst tot elkaar veroordeeld (in de bestuurskundige literatuur werd tot een paar jaar terug over burgerparticipatie vooral gesproken in termen van hindermacht, Oma Cor-complex en Jopie-syndroom), tegenwoordig zoeken ze elkaar steeds meer op in gezamenlijke projecten. Naast “burgerparticipatie” duikt hier en daar “overheidsparticipatie” op.

De derde trend is te vinden bij de sociale wetenschappen. Daar zijn kritische geluiden te horen over wat men scientism en neo-scientific research noemt: het geloof dat de methode van de empirische natuurwetenschappen zomaar kan worden toegepast op het sociale leven en dat dit generaliseerbare uitspraken oplevert. Dit is de tegenstelling tussen wat Diers de cijfers van instituties en de verhalen van gemeenschappen noemt. De poging om tot dergelijke uitspraken te komen doet weliswaar recht aan ons streven naar een eerlijke samenleving, maar gaat voorbij aan de diversiteit in de samenleving. In hun artikel The Weirdest People in the World uit 2009 tonen Henrich, Heine en Norenzayan keer op keer aan dat psychologisch onderzoek te eenzijdig gedaan wordt bij westerse, hoogopgeleide mensen uit geïndustrialiseerde, rijke en democratische samenlevingen (WEIRD staat voor Western, Educated, Industrialized, Rich en Democratic Societies). Hoewel ze een minderheid van de wereldbevolking vormen, staan zij model voor de gehele mensheid. Onterecht volgens de onderzoekers, die bij andere groepen andere gedragingen vinden die, gegeven hun cultuur, net zo consistent zijn. Onderzoek wordt weer lokaal. Dat manifesteert zich in de persoon van de flipped academic of, in keurig Nederlands: de bekeerde academicus. Een bijdrage aan de gemeenschap is niet een afgeleide van onderzoek, maar het onderwerp ervan.

De vierde trend is de opkomst van wat ik de onderzoekende samenleving noem. Een onderzoekende samenleving bestaat uit iedereen die nieuwsgierig is naar samen leven. Een onderzoekende samenleving is niet hetzelfde als een onderzochte samenleving. Lange tijd hadden professionele onderzoekers op universiteiten, marktonderzoeksbureaus en aanverwanten het monopolie op het produceren van kennis over de samenleving. Nu, als uitkomst van een aantal democratiseringsprocessen in bijvoorbeeld de media, zien we een samenleving ontstaan die vragen stelt en antwoorden oppert, met andere woorden: zichzelf onderzoekt. Toegegeven, het heeft nog wat van een kakofonie, al die meningen door elkaar; maar vaak als je voorbij de mening kijkt, zie je betrokkenheid en wel degelijk een verfijnde analyse van de samenleving. Individuele meningen zijn losse flodders, maar op collectief niveau kun je betekenisvolle patronen zien. Patronen ontstaan en gaan vanzelf, maar onderzoek in de samenleving – het vinden en duiden van die patronen door betrokkenen – kun je organiseren. Dat vraagt iets anders dan peilingen, waarin mensen kunnen reageren met “de mate waarin” ze iets vinden van wat de onderzoeker interessant vindt om te weten. Diers noemt dat het vragen naar de passie van mensen, waar ze van dromen en waar ze van wakker liggen. In Het onbehagen voorbij. Een wenkend perspectief op onvrede en onmacht, stelt de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO, 2013) voor dat bestuurders en politici niet alleen de bevolking achteraf raadplegen over gedane zaken, maar vooraf, zodat de publieke opinie functioneert “als startpunt van een debat over de richting waarin de samenleving zich zou moeten ontwikkelen.”

Je deel weten van een geschiedenis en samenwerken aan lokaal onderzoek naar het verwezenlijken van waarden, is wat ik het begin van kennisdemocratie noem. Daarin geldt dat je analyses worden verkend, je conclusies worden besproken, je aanbevelingen worden gehoord, je deel hebt aan ontwerp en uitvoering. Het is een begin, maar het kan groeien. Niet alleen politici en bestuurders kunnen initiatieven tot onderzoek nemen, iedereen kan betrokkenheid onderzoekend vormgeven. Dan is er geen “onderop”. Dan gaat het over doordacht doen. Als samenleving.

* het interview is niet digitaal beschikbaar. Informatie over Jim Diers.

 

Categorie: