Independent scholar, cat addict, tattoo lover

Niet iedereen kan als een Diogenes publiekelijk onze ingesleten logica’s ter discussie stellen. Vaak wordt zo vergeten dat logica’s (als x dan y) sociale afspraken zijn, die kunnen worden geschonden. Dat geldt ook voor taalsystemen, sets van woorden en wendingen die bij specifieke gelegenheden vanzelfsprekend zijn en bij andere juist niet. Meestal volgen taalsystemen de grenzen van de groep. Zoals die van organisatieadviseurs, met hun vele paradoxen. Die ze niet alleen te pas en te onpas gebruiken, maar ook over zichzelf afroepen.

In hun boek Metaphors we live by demonstreren Lakoff & Johnson overtuigend hoe conceptuele metaforen aan ons woordgebruik ten grondslag liggen. Ze laten zien hoe die onze logica’s en redeneerwijzen bepalen.1 In theorie kunnen we uit een oneindige verzameling taaluitingen kiezen; in de praktijk kiezen we vaak de uitdrukkingen die het best bij onze rol en de omstandigheden passen. Omdat taalsystemen onderscheidbaar zijn, bijvoorbeeld als kenmerk van een beroepsgroep, komen we zo iets te weten over een collectieve identiteit.
Een even fraaie als complexe taaluiting is de paradox. Beroemd is het voorbeeld van Epimenides: ‘De Kretenzer Epimenides zegt: “Alle Kretenzers liegen altijd”.’ Dat hoeft geen paradoxale uitspraak te zijn. Misschien is Epimenides wel de enige leugenachtige Kretenzer, en nog rancuneus bovendien. Het wordt pas een paradox door de toevoeging van Paulus: ‘Iemand uit hun kring, hun eigen profeet, heeft gezegd: “Leugenaars zijn de Cretenzen altijd, beesten en vadsige buiken.” Deze getuigenis is waar.’ Door de toevoeging van Paulus (in Titus 1:12,13) spreekt Epimenides zich altijd tegen. Als de uitspraak immers waar is, dan liegen alle Kretenzers – dus ook de Kretenzer Epimenides zélf. Als de uitspraak niet klopt en Kretenzers geen pathologische leugenaars zijn, dan heeft de Kretenzer Epimenides gelogen en is de uitspraak dus weer waar.
Ook onder organisatieadviseurs doet de Kretenzer paradox de ronde. Neem de organisatieadviseur die zegt: ‘Organisatieadviseurs doen geen serieuze uitspraken.’ Als die uitspraak klopt, dan keert de bewering zich tegen de organisatieadviseur, die zojuist gezegd heeft geen serieuze uitspraken te doen. Is de uitspraak niet waar en doen organisatieadviseurs wél serieuze uitspraken, dan is de bewering niet serieus te nemen en dus waar. Let wel: er is een Paulus-figuur voor nodig om de uitspraak geldig en daarmee paradoxaal te maken. En tegenwoordig staat de ene na de andere Paulus op.

Adviesclowns
Een voorbeeld van de adviseursparadox kom ik tegen op een festival voor organisatieadviseurs. Voordat de eerste workshop begint, maant de dorpsomroeper ons bij elkaar voor de officiële opening. Als een echte nar noemt hij ons pedante mannetjes en vrouwtjes. Hij legt uit dat we een expositie over onszelf moeten maken door onze kaartjes en spullen die we mooi vinden in een gebaksdoos te doen. En ja, hij ‘weet ook wel dat zoiets kinderachtig is, maar wel leuk, en wie dit niet leuk vindt, is flauw’. Er volgt nog wat uitleg, hij noemt ons nogmaals pedant en dan is het festival geopend.
Ik heb vaker meegemaakt dat adviseurs op een dergelijke manier worden toegesproken. Eerlijk gezegd ben ik er niet erg van gecharmeerd, maar de rest van de menigte maalt er niet zichtbaar om. Mijn oog valt op een ongepubliceerd gedicht van I.M. Dodenbier dat op posterformaat aan de muur hangt. De eerste regels van Trieste Vriendschap luiden:

Uit luiheid trouw en tegen beter weten in
Zijn we nog altijd hier.
We maken dezelfde troep,
Er is zo weinig echt veranderd.

De volgende dag hetzelfde ritueel. Dit keer zijn we wijsneuzen. Of hoe we onszelf dan ook noemen. ‘Kijk maar in de gebaksdoos, je schaamt je toch kapot’ en: ‘Dit zijn we zelf! De meest vreselijke doelgroep die er is.’ Maar dan, ernstiger: gisteren was een ontroerende dag met liefde en enthousiasme, humor en ernst waarmee we elkaar ontmoet hebben. Dus even goede vrienden. Ja, ammehoela!
Deze zelfspot is paradoxaal wanneer een derde partij zou zeggen: ‘De organisatiegoeroe zegt dat organisatieadviseurs niet serieus te nemen zijn. En dat klopt ook, je moet ze niet serieus nemen.’ Maar op dit festival worden geen buitenstaanders verwacht: het zijn organisatieadviseurs onder elkaar.
Zelfspot wordt zo zonder bevestigend commentaar van buiten een voorbeeld van een dubbele boodschap. Wat geïnterpreteerd kan worden als zelfspot blijkt een verhulling van het niet willen nemen van verantwoordelijkheid. Een logica met gegarandeerd succes: wat je als toehoorder ook naar aanleiding van de uitspraak doet, je doet nooit wat de spreker adviseert, waardoor deze nooit aansprakelijk kan zijn. Lekker makkelijk voor de adviesclown, maar niet fijn voor de klant.

Adviesrecensenten
Een tweede voorbeeld van de adviseursparadox ontstaat wanneer organisatieadviseurs als recensenten hun vak(genoten) kritisch de maat nemen. De toonzetting verandert meteen: niks geen grappen of milde spot, maar vileine ernst. Neem het artikel ‘Vertrouwen in de consultant?’ van Hans Strikwerda in Management en Consulting (2005, nr.5). Hij reageert daarin op een paginagrote advertentie van de ROA in NRC Handelsblad (20.9.05) waarin aan het kabinet-Balkenende II een jaar lang denk- en advieswerk wordt aangeboden: ‘De inhoud suggereert dat adviesbureaus onderdeel zijn van de oplossing van het vraagstuk, terwijl er veel aanwijzingen zijn dat zij juist onderdeel zijn van het probleem.’
Toe maar! Strikwerda heeft het in zijn artikel ook over ‘ons vak’ en ‘onze collega’s’; niet alle adviseurs zijn dus onderdeel van het probleem, alleen die van de ROA. Strikwerda: ‘De advertentie is een onbedoelde illustratie van de oppervlakkigheid en het gebrek aan professionaliteit van de ROA-leden’, die papegaaien, echoën en zich laten gebruiken in de politieke retoriek van de dominantie van het marktdenken.
Of neem De intensieve menshouderij van Jaap Peters en Judith Pouw.2 Hun boek leest als een vlammend pleidooi voor de terugkeer naar het vakmanschap, dat nu aan het verdwijnen is door de rationaliteit van de cijfers en de excelbestanden. Over het feit dat dit alles heeft kunnen gebeuren onder invloed van zijn collega-organisatieadviseurs, mensen die zoals hij bedrijfskunde hebben gestudeerd, zegt Peters: ‘We hebben ons te veel laten leiden door de Amerikaanse managementboeken, en te weinig nagedacht over wat de Europese managementmodellen zijn, modellen die beter passen bij onze eigen cultuur. We hebben natuurlijk een rijke cultuur vanuit het gildenwezen waarin vakmanschap een kwaliteit was.’3

Roots verloochenen
In zulke ‘recensies’ van het vak wordt een verklaring gegeven voor de algehele malaise: het zijn de (collega-)organisatieadviseurs zelf die de mist in gingen toen ze hun traditie, waarden en roots verloochenden door de weg van de adequate uitvoering te verlaten. Kortom: toen ze hun vak niet meer als doel (roeping) maar als middel (tot geld en roem) gingen zien. Een interessante analyse, dat zeker, maar in hoeverre staan de auteurs achter hun analyse?
Ondanks de welgemeende verontwaardiging van sommigen, is er bij anderen ook enig opportunisme te bespeuren. In Intermediair (27.1.05) antwoordt Pouw op de vraag of ze ondanks de grimmige analyse een baan zoekt in de intensieve menshouderij: ‘Ja, inderdaad. Ik heb nog niet de ervaring om me meteen als zelfstandig adviseur te vestigen. Een probleem is wel dat potentiële werkgevers nu bang zijn met mij het paard van Troje binnen te halen. Misschien dat ik de voordelen nog ga inzien van de huidige manier van werken.’ Een opmerkelijk pragmatisch antwoord voor iemand die ideologisch zo bevlogen lijkt.
Hoe welgemeend zijn dergelijke recensies? En hoe reageert een extern publiek hierop? Er kan een onbedoeld effect optreden, een paradox. Zeker wanneer buitenstaanders de zelfkritiek van organisatieadviseurs reproduceren, in de trant van: ‘De organisatieadviseur zegt: “Mijn beweringen zijn fout.” En ja, dat is inderdaad zo.’ Zo’n buitenstaander was bijvoorbeeld staatssecretaris Marc Rutte toen hij beweerde: ‘Managers slopen Nederland. Elke onderneming gaat kapot aan managers.’4 En zulke buitenstaanders zijn bijna alle auteurs van Beroepszeer: Waarom Nederland niet goed werkt.5
Er is een verschil in toon met de paradox van de adviesclown. Voor de meeste buitenstaanders, niet altijd in staat om het kaf van het koren te scheiden, maakt dat niet uit: ze horen slechts de beroepsgroep, niet de beroepsbeoefenaar. Ze horen tegenstrijdige uitspraken en vragen zich af waar het adviesvak in vredesnaam mee bezig is. Ik vraag me daarom op mijn beurt af of de werking van de paradox verandert. Zonder de bevestiging van een buitenstaander zou het bij de adviesrecensent wederom om een persoonlijke rancune of om een collectieve dubbele boodschap kunnen gaan: als organisatieadviseur adviseer ik geen waarde te hechten aan de adviezen van een organisatieadviseur. Waarom zou een klant met zo’n adviesrecensent in zee willen gaan? Iemand die immers het adviesvak zelf ter discussie stelt, zou wel eens als expert gelijk kunnen hebben.

Adviesuien
In 1999 deed ik onderzoek naar de verschillen en overeenkomsten tussen de adviezen die bedrijfswetenschappers deden in hun publicaties en de manier waarop ze zich over hun eigen academische opleiding uitspraken.6 Waar het verhaal aan het externe publiek vooral ging over samenwerking en kennisdeling, stond het verhaal over de eigen organisatie stijf van de strijdmetafoor. Een typisch geval van een Kamper ui.
Een Kamper ui is een voorbeeld van een epische klucht die wordt toegeschreven aan de inwoners van een spreekwoordelijk domme plaats. In zijn Encyclopedie van de domheid noemt Matthijs van Boxsel als klassiek voorbeeld de man die de tak waar hij zelf op zit afzaagt. ‘De man heeft een goed gekozen doel: de tak scheiden van de boom. Ook de keus van het middel is uitstekend: zijn zaag is scherp. De taak wordt dan ook met succes volbracht, maar hij breekt zijn nek. Zonder intelligentie zou zijn domheid niet zo’n desastreus effect hebben gehad. Domoren zijn juist gevaarlijk omdat ze intelligent zijn, omdat ze meestal slagen in hun onderneming. En hoe intelligenter ze zijn, des te rampzaliger de gevolgen van hun domheid.’7
Domheid is onbedoeld ingaan tegen je eigenbelang. Welke adviseur heeft belang bij een vak met een slecht imago? Wordt het niet tijd om een gezamenlijk belang te onderkennen? Is het niet nog te vroeg om het publiek toe te laten bij dit geworstel? Van Boxsel onderscheidt drie typen domheid. De klassieke domheid is de onnozele onwetendheid, doelwit van het verlichtingsideaal. De moderne domheid is het gebrek aan inzicht in wat zich achter de rookgordijnen afspeelt en waar emancipatiebewegingen tegen ageren. De postmoderne domheid is het welbewust en alwetend voor de schijnwereld kiezen. Een adviesui is daarmee een adviseur die meedoet aan het in stand houden van de hallucinatie, die ziet dat de keizer in zijn blote kont over straat gaat – of die misschien de kleermaker is, of de keizer zelf – en medeplichtig is aan de schijnvertoning.

Infantiliteit
Zijn organisatieadviseurs de enigen die dit soort paradoxen over zich afroepen? Nee. Ook in de wereld van de opiniepeilingen en van de politiek zijn paradoxen waar te nemen. Wat opvalt is dat in beide gevallen gezocht wordt naar een probaat middel om er een einde aan te maken. Blijkbaar wekt nestbevuiling geen betrouwbare indruk: het duidt op een crisis, wellicht zelfs op infantiliteit. Opiniepeilers smijten publiekelijk met modder naar elkaar en vervolgens wordt er een commissie van wijze mannen ingesteld om tot een keurmerk te komen.8
Wie als Diogenes met de conventies wil breken, zal net als híj roem kunnen oogsten door het publiek tot zelfinzicht te laten komen. En wie net als Epimenides alleen inzicht in de zwaktes van de eigen groep biedt, moet blijvend rekenen op Paulus’ bevestiging daarvan. Inzicht geven in de sterke punten is dan toch een betere strategie.

Noten
1 Chicago University Press, 1980
2 Uitg. Scriptum Management, 2005
3 Marc Leijendekker (2005). interview met Jaap Peters. NRC Handelsblad, 11.6.05
4 http://www.kennisland.nl/Kennisland/Projecten/Vallen_en_opstaan/Leiders_....
5 G. van den Brink, Th. Jansen, D. Pessers, red. (2005). Christen Democratische Verkenningen speciale editie. Uitgeverij Boom.
6 Floor Basten (2000). Metaforen en verhalen over organisatiewetenschap en onderwijsinnovatie. Een leergeschiedenis. proefschrift KU Nijmegen, Repro Press.
7 Matthijs van Boxsel (2002). De encyclopedie van de domheid. Querido, p.28
8 Michael Persson (2005). ‘Opiniepeilers laten zich “onderzoeken”’ en ‘Alle peilers peilen weer anders’. De Volkskrant, 19.11.05

 

Basten (2006). Zelfkritiek en nestbevuiling. De onbedoelde gevolgen van de adviseursparadox. Management en Consulting, 1 (22-24).

Categorie: