“Wetenschap is topsport”, zei VSNU-voorzitter Karl Dittrich op de Wetenschapseditie van het NRC Carrière Café “Te slim voor de arbeidsmarkt” afgelopen 10 juni, georganiseerd samen met AcademicTransfer. Gastheer en nrc.next-chef Hans Nijenhuis nam de pass over: “Ik kan aardig voetballen, maar ik ben geen Messi en (tegen de zaal) u misschien ook niet.” Het is echter de vraag of die topsport-metafoor past. De inkopper vanuit de zaal dat promovendi de cash cow van de afdeling zijn, met een hoog rendement in kennis, publicaties en centen op een lage investering in tijd en aandacht, werd afgekeurd door Nijenhuis, ineens scheidsrechter: “Hier kunnen we niet mee eindigen.” Tom van Hengstum van FrieslandCampina liet een tweede voorzet, wat het bèta-georiënteerd verhaal vanuit het podium voor gamma’s en alfa’s betekende, lopen: “Wij zoeken voetballers, dus als u goed bent in tennissen...” Einde wedstrijd, besliste Nijenhuis, want het lichaam roept om alcohol. Zo blijven met die metafoor twee punten liggen en die wil ik in dit essay maken.
Ten eerste: als wetenschap topsport is, over welke sport hebben we het dan? Diezelfde 10 juli werden de Spinoza-laureaten 2013 bekendgemaakt. Deze prestigieuze prijs wordt sinds 1995 uitgeloofd aan “excellente wetenschappers” en het overzicht van laureaten op de website van NWO laat een tussenstand zien van Team Bèta 54 – Team Alfa/Gamma 15. De meeste scoorders van dat laatste team blinken uit in laboratorium- en rekenwerk. Scoren in de topsport die wetenschap zou zijn, doe je dus als bèta(-achtige). Kan iemand Team Alfa/Gamma even wakker maken en de spelregels uitleggen? Of moeten we tennissers niet als voetballers beoordelen? In Academic Tribes and Territories (een aanrader voor iedereen die wel eens de weg kwijt is op een wetenschappelijk speelveld) vergeleken Becker en Trowler (2001) de bètavakken met grootstedelijk leven: druk, hectisch, competitief en voor overleving aangewezen op een sterk team. Dat riekt inderdaad naar FC Barcelona. De alfavakken pasten meer bij het plattelandsleven: rustig, kleinschalig en met tijd om iets te laten rijpen. Echt iets voor een partijtje tennis achter een pizzeria- en pannenkoekrestaurant in de Servische bergen. De gammavakken staan (mijn toevoeging aan de vergelijking) met het ene been in Metropolis en het andere in Plattelandrië. Om in de sportmetafoor te blijven: ze voetballen als Djokovic of tennissen als Messi. Om de een of andere gekke reden is echter ooit bedacht dat elke sport zijn eigen competitie heeft. “Wetenschap is topsport” is een mooie metafoor, maar maskeert dat slechts om één beker wordt gespeeld. Nu er één competitie is, zien we het door Merton in zijn boek Sociology of science (1973) gemunte ‘Matthew effect’ optreden: “Want wie heeft zal nog meer krijgen, en wel in overvloed, maar wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij heeft nog worden ontnomen” (Mattëus 25:29). Het opheffen van tientallen alfaopleidingen en de recente bezuinigingen op de geschiedenis-sector vallen samen met het optuigen van het topsectorenbeleid, zo goed als alleen bedoeld voor bèta, techno en economie. Terechte zorgen in de zaal dus, maar kritische vragen horen er blijkbaar niet bij in de topsport.
Ten tweede dus: wie blijven er na deze disciplinaire kaalslag achter op het veld? Wie zijn dus die 20 procent gepromoveerden die in Team Excellentie mogen aantreden? Dat zijn degenen die het spel snappen en uitblinken binnen de regels. Die regels hebben echter niet alleen met wetenschap van doen, maar ook met floreren in een bepaalde cultuur. Promoveren is voor een belangrijk deel conformeren. Het vage ‘excellentie’ als selectiecriterium helpt promovendi dan niet echt bij de vraag hoe ze zich moeten onderscheiden. “Volg je hart”, zou Dittrich zijn kinderen hebben nageroepen als ze geschiedenis hadden willen studeren. Zijn publiek van afgelopen maandag adviseerde hij: “Staar je niet blind op de wetenschap. Ben heel eerlijk voor jezelf. Wil ik dit? Ben ik goed genoeg?” Van selectie door een wetenschappelijke bondscoach naar de opdracht aan promovendi zichzelf buitenspel te zetten? Een dilemma voor de promovendi die ik 10 juni sprak: “Onderzoek en onderwijs zijn leuk, maar de rest valt tegen, het is eenzaam. Maar als je nu weggaat, raak je alle kansen kwijt. Er bestaat niet zoiets als academische re-integratie.” Zo houdt de universiteit jonge academici afhankelijk met kortlopende baantjes, tot de volgende generatie zich aandient en ze kunnen gaan.
De topsport-metafoor richt de aandacht eenzijdig op de universiteit als de FIFA van de wetenschapsbeoefening. Wetenschap is echter niet voorbehouden aan de universiteit. Dat zou, gezien de neveneffecten van haar cultuur, ook kwalijk zijn. Wetenschap is een discours en daaraan kun je overal deelnemen. Het enige wat je hoeft te doen is publiceren; en dat doe je wel zo ontspannen als je baan er niet van afhangt. Net als in de sport, heb je in de wetenschap professionals en recreanten. Beperk dus de wetenschap niet tot topsport, daar is de recreatieve wetenschap te waardevol voor. Daarin is ook veel plezier te beleven en gaat het er vaak sportiever aan toe.
Download het rapport van dit zwermonderzoek.
Basten (2013), Wetenschap meer dan topsport. In Basten en Postel (red.) Te slim voor de arbeidsmarkt? een zwermonderzoek. Nijmegen: [campus]OrléoN.