Ik heb een nieuwe functie van taal ontdekt.
We weten allemaal dat taal veel meer is dan alleen een middel om onze wereld mee te beschrijven. We geven er ook emoties mee door (‘wauw, WAT een uitzicht!’), brengen er iets mee tot stand (‘ik verklaar zussemezo voor geopend’) en betrekken onze toehoorders (‘vind je ook niet?’). Het was de Russisch-Amerikaanse linguist Roman Jacobson die deze functies heeft onderscheiden, naast nog de poëtische (hoe je iets zo mooi mogelijk zegt), de op interactie gerichte (instemmend gehum bijvoorbeeld) en de metalinguïstische (om taal zelf mee te beschrijven, bijvoorbeeld in deze post).
En nu heb ik dus, linguïst van veel bescheidener omvang, een nieuwe functie ontdekt (tada!): de zelftest. Sommige woorden hebben een dusdanige vorm, dat je als gebruiker/toehoorder meteen weet of de inhoud op jou van toepassing is. Struikel je bijvoorbeeld steeds over ‘dyslexie’, dan heb je waarschijnlijk problemen met spelling in lezen en schrijven. Breekt het zweet je uit van ‘xenoglossofobie’, dan ben je bang voor vreemde talen. En krijg je ‘hippopotomonstrosesquippedaliofobie’ niet uit je strot, dan heb je angst voor of weerzin tegen het gebruik van lange woorden.
Wie kent nog meer van zulke woorden waar een zelftest in zit?