
Ik moet u wellicht teleurstellen, maar [campus]OrléoN is eigenlijk geen radicale vernieuwing. Ik begin steeds beter in te zien dat het eerder past in een oude traditie, namelijk om als samenleving onderzoek te organiseren naar wat nieuwsgierig maakt en aandacht verdient. En dat doen we van oudsher op heel veel verschillende manieren en plaatsen. Bekend zijn natuurlijk de Academie van Plato en het Lyceum van Aristoteles, maar vergeet ook niet de geneesvrouwen uit de oudheid en de hakim uit de Arabische middeleeuwen. In het midden van de jaren ’40 van de zeventiende eeuw begon een groepje natuurfilosofen regelmatig bijeen te komen om de nieuwe filosofie van kennis door observatie en experiment te bespreken. Dit ‘Invisible College’ werd op 28 november 1660 geformaliseerd als The Royal Society, nog steeds in bedrijf. In 1812 richtte een groep amateurwetenschappers The Academy of Natural Sciences of Philadelphia op met de beroemde openingswoorden: “The institution is conceived for the purposes of rational, free, literary and scientific conversation… We meet also to compare the advances of the sciences in the rest of the world with our own… We are lovers of science.” Dan zijn er natuurlijk nog de Franse salons en in Nederland de in de achttiende eeuw opgerichte Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen (1752), De Oeconomische Tak (1778) en de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen (1784); een eeuw die sowieso gonsde van de vrijmetselaarsloges, letterkundige genootschappen, het Amsterdamse Felix Meritis en Haarlemse Teylers Genootschap voor de welgestelde burgers en de honderden laagdrempelige leesgenootschappen voor hen die minder te besteden hadden. In het Engeland van Faraday was er door alle standen heen veel publieke belangstelling voor wetenschap. Grote en kleine sprongen in kennis over de wereld om ons heen en hoe we daarmee kunnen omgaan, zijn gemaakt in wat Pickstone in zijn boek Ways of knowing (2000, Manchester University Press) de technoscientific networks noemt, “built from the employment of scientists by companies and state agencies, and by linkages with universities” (p. 186). En het voorafgaande is nog maar een kleine selectie voorbeelden van de onderzoekende samenleving. Misschien is “de onderzoekende samenleving” wel een pleonasme, kan een samenleving domweg niet anders dan onderzoeken. Toch hou ik dit bijvoeglijk naamwoord er nog even bij. Er zijn immers ook andere dimensies van samenlevingen denkbaar; het is maar net waar je de aandacht op wil richten. Voor [campus]OrléoN is dat dus onderzoek. Dat vraagt ook aandacht. Want ook al hebben de voorbeelden een zekere spontaniteit in hun oorsprong, er komt heel wat bij kijken om er vorm en gevolg aan te geven zonder alles stuk te organiseren. Die balans tussen doen en laten hebben we gevonden in het lente-uitje. Komt u ook?
Dit is het redactioneel van de CO Times van maart 2014. Download de hele CO Times hier.